7. De avonden - Gerard Reve

Onderdeel van de leeslijst: een roman uit de periode 1945-1970 naar keuze van: W.F. Hermans, Harry Mulisch, Gerard Reve, Hella S. Haasse of Anna Blaman
Dit boek is uitgebracht in 1947.

Samenvatting:
Op zondagmorgen 22 december 1946 ontwaakt Frits van Egters om half acht in een etagewoning aan de Amsterdamse Schilderskade, waar hij samen met zijn ouders woont. Hij heeft net een nare droom gehad over een man met een bolhoed die het huis binnenkwam en ineens in een doodskist lag, die eerst dagenlang bleef staan waarna er bij het begraven van alles misging. Nadat Frits eerst een kleine wandeling heeft gemaakt, ontbijt hij samen met zijn ouders en bekijkt zichzelf vervolgens naakt in een paar spiegels. Frits' oudere en getrouwde broer Joop komt even op bezoek om een eetafspraak af te zeggen. Frits wijst Joop op zijn hoofd, dat al begint te kalen. Na het avondeten bezoekt Frits een van zijn oude vrienden, Louis Spanjaard, die zich in tegenstelling tot Frits non-conformistisch gedraagt. Frits informeert naar Louis' zwakke gezondheid en de twee vertellen elkaar enkele even bizarre als lugubere verhalen. Weer thuisgekomen stelt Frits vast dat de dag zinloos voorbij is gegaan, nadat hij overdag verschillende malen op zijn horloge heeft gekeken. Die nacht heeft Frits alweer een nare droom, ditmaal over krijtwitte mensen met uitpuilende ogen en kreeftenscharen in plaats van armen.

Op maandag 23 december komt Frits om half vijf terug van zijn werk, vervuld van naargeestige gedachten. Na het eten bezoekt hij zijn broer Joop en diens vrouw Ina, waarna de drie naar een reünie gaan van het Berendsgymnasium dat Joop wel heeft afgemaakt en Frits niet. Frits voelt zich hierom "de mislukte", en tijdens de reünie houdt hij zich uit schaamte afzijdig tegenover zijn vroegere schoolgenoten. Weer thuisgekomen bekijkt Frits vol afkeer zijn oude schoolboeken. Hij valt daarna in slaap en droomt over een witte zwaan die het op zijn leven gemunt heeft, wat hem echter in zijn droom totaal onverschillig laat.

Op dinsdag 24 december koopt Frits 's middags in een goedkope fietsenwinkel een bord en beker van aluminium voor Hansje, het kind van zijn vriend Jaap Elderere en diens vrouw Joosje dat die dag zijn eerste verjaardag viert. Wanneer Frits bij het huis van de Elderers aankomt, treft hij daar alleen Joosje en haar tante Stien aan. Hij raakt met hen in gesprek en op een gegeven ogenblik gaat het over kanker. Frits noemt dit een "mooie, machtige ziekte". Even later arriveert ook Josjes moeder, mevrouw Mosveld. Het valt Frits op dat moeder en dochter er precies hetzelfde uitzien en even oud zouden kunnen zijn. Vervolgens noemt hij de schreiende Hansje "een kreng van een kind" en zegt dat de zenuwen van het kind wel verkeerd zullen zijn gegroeid, waardoor het niet lang zal leven. Even later arriveert ook Jaap. Frits raakt met hem in gesprek over Jaaps beginnende kaalhoofdigheid en andere lichamelijke gebreken zoals bochels en blindheid. Nadat Frits naar huis en naar bed is gegaan, droomt hij dat hij voor een onbekend huis staat en in de verte iets dat op een stoomwals lijkt hoort aankomen. Hij vlucht het huis in, maar het ding blijft hem ook daar achtervolgen. Badend in het zweet wordt Frits wakker.

Op woensdagmorgen 25 december is er in het huis van Frits en zijn ouders van enige kerstsfeer geen sprake. Frits staat pas om half elf op en klaagt tegen zijn moeder dat zijn gekookte ei koud is geworden. Nadat Frits' ouders naar een bevriende familie zijn gegaan belt een zekere Lande aan, die vermoedt te zijn bestolen door een wederzijdse kennis van hemzelf en Frits, Maurits Duivenis. Nadat Frits weer alleen is, urineert hij uit verveling in de kachel en verbaast zich vervolgens over de stank. Vervolgens steekt hij met een lucifer een pissebed die over het plafond loopt in brand. Op bijna datzelfde moment komt Louis Spanjaard binnen. Frits vertelt Louis hoe hij als kind allerlei kleine dieren (insecten, spinnen, kikkers, vissen) martelde. De twee besluiten vervolgens samen naar de film De Zevende Sluier in de bioscoop Princeps te gaan. Ze gaan er te voet heen en met de tram terug, en vervolgens gaan ze bij Frits' ouders eten. 's Avonds gaat Frits op bezoek bij een andere vriend, Walter Graafse. Walter speelt op zijn piano een partita van Johann Sebastian Bach. Frits vindt zowel het instrument als de muziek prachtig, maar Walters zus geeft een stevige berisping omdat de vrouw van de bovenbuurman op sterven ligt en de muziek dus zeer hinderlijk is. Frits begint vervolgens over het zeer goede gehoor dat stervenden vaak hebben. Die nacht kan Frits - nadat hij eerst flarden van een ruzie tussen zijn ouders heeft opgevangen - bijna niet slapen. Hij heeft weer allerlei wilde dromen en probeert de volgende ochtend zich veelal waargebeurde gruwelijke verhalen die hij vroeger eens heeft gehoord voor de geest te halen, om maar niet opnieuw in slaap te vallen.

Op donderdag 26 december verlaten Frits' ouders - na een ongezellig ontbijt in ruziesfeer - ieder apart het huis. Frits blijft alleen achter. Hij vindt de sleutel van de zolder, die zijn moeder de vorige dag kwijt was, half gesmolten terug in de kachel. Hij luistert op de radio eerst naar een concert van Bach en besluit vervolgens een stukje te gaan lopen. Onderweg naar de stad komt hij Maurits Duivenis tegen. Maurits vertelt Frits dat hij het gestolen geld aan Lande heeft teruggegeven en verwijt hem tevens zijn loslippigheid. Ook biedt hij Frits een "geruilde" jas te koop aan, maar Frits vindt dit niet koosjer. Frits merkt ook op dat Maurits zijn haar maar slecht verzorgt. 's Avonds gaat Frits na eerst een paar uur bij de kachel te hebben gezeten op bezoek bij een andere vriend, de boekenverzamelaar Viktor Poort, die inwoont bij het getrouwde paar Herman en Lydia. Frits en Viktor vertellen elkaar wat korte en rare verhalen en Frits heeft het ook even over de problemen tussen zijn ouders. Victor zegt dat hij Frits' ouders erg aardig vindt. Ook geeft hij Frits een psychiatrisch handboek boek te leen, De kleine zenuwlijder. De volgende morgen heeft Frits een erotische droom, waarin hij Lydia's ontblote dij ziet.

Op vrijdag 27 december komt Frits 's middags van zijn werk, waar hij even op een prettige manier aan zijn schooltijd werd herinnerd toen de lichten vanwege zware bewolking midden op de dag aanmoesten; de sombere sfeer deed de laatste uren op school sterker contrasteren met de overgang naar vrije dagen. Vervolgens besluit Frits om twee kaartjes voor de avondfilm in de bioscoop te kopen. Hij vraagt eerst Victor en dan Louis om mee te gaan, maar beiden hebben die avond geen tijd. Bij de bioscoop treft Frits Maurits die op zoek is naar een plek voor de ingang, en gaat dan maar samen met hem naar de film kijken, hoewel hij dit niet geweldig vindt. Maurits vertelt Frits dat hij de jas inmiddels heeft doorverkocht.

Op zaterdagavond 28 december gaat Frits samen met Jaap, Joosje en Victor naar een nachtclub. Frits en Jaap bezatten zich en Frits begint te praten over mensen die tijdens de Hongerwinter geregeld bij zijn ouders kwamen eten. Ook heeft hij het over de fouten en gebreken van de mensheid en God die alles ziet, maar niemand van de aanwezigen neemt hem echt serieus. Door een paar mensen op straat geholpen komt Frits 's avonds laat vermoeid en misselijk thuis, waar hij door zijn ouders wordt opgevangen, uitgekleed en naar bed gebracht. Hij prijst zijn beide ouders vanwege hun goedheid.

Op zondagmorgen 29 december wordt Frits wakker met een zware kater en een sterke braaklucht in zijn neus. In de woonkamer heeft hij een aanvaring met zijn ouders omdat ze vinden dat hij zich asociaal gedraagt. 's Avonds gaat hij op bezoek bij Bep Spanjaard, de alleenwonende zus van Louis. Op haar benen heeft Bep iets wat op eczeem lijkt, en Frits probeert haar aan te praten dat ze een zeer pijnlijke beenvliesontsteking zal krijgen. Bep leent Frits haar wollen knuffelkonijn en nodigt hem uit om de volgende dag samen met Eduard Hoogkamp, Jaap, Joosje en Louis naar de film De groene weiden te gaan. Die nacht droomt Frits dat hij spoedig zal verdrinken omdat hij in een vol water lopende kano zit.

Op maandag 30 december gaat Frits 's avonds naar het huis van Bep Spanjaard. De opa van Jaap is net begraven en samen met Jaap bespreekt Frits allerlei zaken die met de dood en begrafenissen te maken hebben, tot ongenoegen van de andere aanwezigen die het gezellig willen houden. Frits is ontroerd door de film, maar vindt het verachtelijk van zichzelf dat hij op een gegeven moment tranen in zijn ogen heeft. Die nacht droomt Frits over een lijk dat als postpakket bij hem thuis wordt afgeleverd. De dode is ongeveer even oud en groot als Frits zelf.

Op dinsdag 31 december is Frits vroeg klaar op kantoor. Op weg naar huis komt hij Maurits weer tegen, die in het zwembad schoenen en een jas heeft gestolen. Frits wenst hem geen gelukkig Nieuwjaar. Thuisgekomen doet hij een dutje en droomt dat hij in een fabriek onder de hamer van een aambeeld verpletterd dreigt te worden. Frits gaat 's avonds nog even langs bij Louis en merkt op dat die er niet goed uitziet. Weer thuisgekomen ontdekt Frits dat zijn moeder vruchtenwijn in plaats van echte wijn heeft gekocht, en dit vindt hij het ergste dat er is omdat iets duurs dus achteraf waardeloos blijkt; hij huilt er zelfs om. De rest van de avond denkt Frits voortdurend aan de voortschrijdende tijd. Direct na middernacht gaat hij naar zijn vrienden, die echter geen van allen thuis blijken te zijn. Op weg terug naar huis smeekt Frits in een soort van gebed God om erbarmen met zijn ouders.

Recensie:
Zestig jaar De avonden
Het is inmiddels zestig jaar geleden dat een Nederlandse klassieker verscheen: De avonden van Gerard Reve. In die zestig jaar is de roman 57 keer herdrukt. Gerard Reve, die in 1947 nog het pseudoniem Simon van het Reve gebruikte, was drieëntwintig jaar oud toen zijn romandebuut verscheen. Het boek is in zes talen vertaald, het boek is verfilmd, er is een luisterboek van gemaakt en er is zelfs een beeldverhaal van in omloop. De avonden is een geliefd boek, zoveel is duidelijk. Maar hoe komt dat?

De ironie van Reve

Het is onmogelijk om op die vraag een antwoord te geven, zonder iets aardigs te zeggen over de schrijver van dit boek. En dat brengt me in een moeilijke positie. Want zo geliefd als Reve in het algemeen is, zo gehaat lijkt hij te zijn onder protestantse christenen. Reve is zelfs een van de weinige schrijvers, die veroordeeld mag worden, zonder dat men iets van hem gelezen heeft. Het argument daarvoor is - en ik heb het meerdere keren gehoord - "Dat hoef ik niet eens te lezen." Maar zelfs in dit ontaarde land is het de goede gewoonte een verdachte te horen voordat hij veroordeeld wordt.

Goed, Reve was geen heilige. Zijn vrekkigheid was van bijna mythische omvang en gierigheid is nu eenmaal de wortel van alle kwaad. In het literaire anekdotenboek Zachtjes knetteren de letteren wordt verteld hoe Reve kattenvoer at, zijn vrouw bedorven vis serveerde en gebruikte kapotjes uitwaste om ze later opnieuw te gebruiken. Dat Frits van Egters, de hoofdpersoon van De avonden, daarin iets weerspiegelt van Reve zelf, is duidelijk. Wanneer de vader van Frits hem om tabak vraagt, weigert Frits dat botweg. "'Ik heb vele slechte eigenschappen,' zei Frits. 'Een ervan is gierigheid. Verzoen je ermee. De ene mens deugt, de andere niet. Met de meeste kun je beter niet te maken hebben.'" Toch is het niet zijn gierigheid die Gerard door protestantse christenen zo zwaar wordt aangerekend. Reve werd vooral afgewezen vanwege de expliciete seksualiteit in zijn boeken en vanwege zijn spotzucht, die soms leek te ontaarden in blasfemie. Het lastige van het werk en de persoon van Reve was dat hij echte ironie bedreef: hij was en bleef ongrijpbaar. Net als Frits van Egters. Herhaaldelijk wordt in De avonden tegen hem gezegd: "Ik weet nooit of je me zit te bedonderen. Daar krijg ik nooit hoogte van." Of: "Ik weet nooit wat ik aan je heb."

De deugd van Reve
Maar hoe groot een zondaar ook is, ga er altijd vanuit dat hij één deugd heeft waarin hij iedereen overtreft. De deugd waarin Reve uitblonk heeft zijn werk geliefd gemaakt, geliefder dan het werk van, bijvoorbeeld, W.F. Hermans. Reve had de gave om mensen te zien zoals ze waren – onooglijk, onbetekenend en soms onthutsend slecht – zonder hun bestaan als zinloos van tafel te vegen. Deze deugd heeft Reve in De avonden tot kunst verheven. Ik ken geen andere Nederlandse auteur die zoveel mededogen heeft, als Gerard Reve. Reve was in staat om dezelfde dingen te beschrijven als Hermans, maar waar Hermans zijn personages genadeloos ontleedt en uitkleedt, geeft Reve ze altijd een kans op erbarmen.

Neem nu Frits van Egters: een neurotische, overgevoelige natuur met een ziekelijke voorliefde voor gruwelijke verhalen, een botte, egoïstische, ongrijpbare jongeman die zijn vader haat en zijn moeder veracht en ze tegelijk nameloos liefheeft. Iedere lezer van De avonden herkent wel iets van zijn eigen kleinmenselijkheid in Frits van Egters. Hij is de woord geworden zondaar, die al zijn tijd verspilde aan nutteloze dingen en die toch, aan het einde van het boek, genade krijgt, wanneer hij een heel nieuw jaar ontvangt om opnieuw te proberen een zinvol leven te leiden.

De avonden

Een zinvol leven – dat is het levensdoel van Frits van Egters. Hij kan dat doel alleen bereiken door een onmogelijke wedloop met de tijd te volbrengen. In De avonden is het altijd te vroeg (want Frits verveelt zich) en altijd te laat (want hij heeft zijn tijd verspild.) Iedere avond weer probeert Frits zijn avond te “redden” en zijn tijd niet te verspillen. Maar telkens als hij naar bed gaat, komt hij tot de conclusie dat het weer niet gelukt is. Hij is de eeuwige verspiller van zijn eigen tijd, die [of: waarvoor hij] ’s nachts gestraft wordt met vreselijke dromen. Behalve op de laatste avond, wanneer er een nieuw jaar begint.

Het perspectief dat Reve gebruikt is eigenaardig. Frits observeert alleen gegevens en als lezer kom je niets meer te weten dan die gegevens. Je weet niet wat Frits vindt van andere personages. Ook zitten er hoegenaamd geen flashbacks in het boek. Verder is er een grote afstand tussen de buitenwereld, waar Frits de botte, in gruwelijke details geïnteresseerde jongeman uithangt, en Frits’ gedachtewereld. In die binnenwereld verbergt Frits zich. Hij zit er zelfs in opgesloten, want niemand kent hem echt kent. De afstand tussen binnen- en buitenwereld maakt voelbaar hoe ontheemd en eenzaam Frits is. Tegen die achtergrond komt des te beter uit hoe verlossend het voor hem is dat hij gezien is, zoals hij is. Dat iemand niet alleen de buitenwereld met erbarmen bezag, maar ook die binnenwereld.

Reve stelt in De avonden een theologisch probleem aan de orde: het probleem van de onbetekenendheid van de mens. De moderne mens lijdt aan een chronisch minderwaardigheidscomplex: hij gaat machteloos en stom ten onder in zijn eigen herrie en hij kan zich niet voorstellen dat er een god – of een God - is die persoonlijk in hem is geïnteresseerd. Deze vraag is, samen met het probleem van het lijden, misschien wel de grootste vraag van de moderne mens en deze vraag stelt Gerard Reve in De avonden. Op die vraag worden twee antwoorden gegeven. Het ene is verlossend, het andere niet. Op de negende avond gaat Frits naar de bioscoop, waar hij de film ‘De Groene Weiden’ ziet. Frits wordt ontroerd door deze film: "‘Ja,’ dacht Frits, ‘de man, die dit heeft gemaakt, heeft het gezien. Geloofd zij zijn naam.’" Daarna begint hij te huilen. Als Frits die avond naar bed gaat, denkt hij dat de verzoening eindelijk gekomen is. "‘Vannacht droom ik niet,’ zei hij hardop, ‘het wordt een vredige nacht.’" Maar die nacht droomt hij wel. Het is pas de volgende, laatste avond, als hij beseft dat hij zelf gezien is, dat het vrede wordt. Dan pas valt hij in een diepe slaap.

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten